Kinderlezingen
Komen er nog diersoorten bij?
De zaal is bezaaid met interessante spullen. Een kleed vol fotorolletjes, op tafel staat een DNA-model, levende rupsen, twee planten. Nieuwsgierig komen de kinderen binnen. Wat zou er vandaag gaan gebeuren?
Komen er nog diersoorten bij? Evolutionair bioloog Astrid Groot vertelt tijdens de kinderlezing in Nemo over soortvorming en aantrekkingskracht in het dierenrijk.
Bekijk hier ook Svens vlog over de lezing!
Om een beetje in te komen begint Groot met een vraag: wat is het verschil tussen dieren en planten? 'Dieren bewegen en planten staan stil', weet een meisje. 'Dieren hebben bloed en botten en planten niet', weet een ander. 'Planten gebruiken regen om te groeien', zegt een derde. Allemaal goede voorbeelden, maar waar Groot naar op zoek was is: zonlicht. Planten groeien zonder iets te eten. Ze kunnen zonlicht omzetten in suiker en produceren zo hun eigen voedsel. Dieren kunnen dat niet, die moeten planten eten.
Eten de kinderen in de zaal ook planten? 'Iedereen eet planten', zegt een meisje. 'Ik eet alles!', roept een jongen. 'Je ouders zullen heel blij met je zijn', lacht Groot. Een meisje vindt sommige dingen niet fris. Een ander vindt pannenkoeken lekker en is allergisch voor appel. Hoe zit dat bij dieren? Tijd voor de eerste proef: het cafetaria-experiment. Een paar kinderen mogen helpen. Het is een echt experiment, dus labjassen aan. In petrischaaltjes zit een stukje van een koolplantje en van een bonenplantje. De kinderen moeten heel voorzichtig met een pincet een rups uit de grote bak vissen en in het petrischaaltje leggen. Niet te hard knijpen, anders gaan ze dood. Sommige kinderen vinden het een beetje griezelig, die kriebelende rupsen. 'Vind je dat vies, dat is toch mooi!', zegt Groot enthousiast. 'Deze rupsen worden allemaal vlinder, daarom moeten ze nu goed eten.'
Smikkelen
Terwijl de rupsen lekker smikkelen gaat de lezing verder. Wat zijn soorten precies? We onderzoeken het in een quiz. Iedereen krijgt een rode en groene kaart. Ja is groen, nee is rood. We beginnen met twee foto's van honden die totaal niet op elkaar lijken. Is het dezelfde soort? Heel veel kinderen steken de rode kaart omhoog. Maar dat blijkt niet goed. Hoewel de honden een verschillend ras zijn, zijn ze wel van dezelfde soort. Ze kunnen met elkaar paren en nakomelingen krijgen.
Dan een foto van een rijtje kinderen, van heel bleek tot heel donker. Zijn dit mensen van dezelfde soort? Allemaal groene kaarten, de kinderen hebben het goed. 'Mensen zijn allemaal dezelfde soort, allemaal Homo sapiens', legt Groot uit. Slechts een jongen heeft de rode kaart omhoog gestoken. Hij dacht dat het toch misschien verschillende soorten waren. Een gokje geeft hij toe.
Dan een foto van een hond en een wolf. Zijn dit dieren van dezelfde soort? Het publiek is verdeeld. De dieren lijken wel veel op elkaar. En hoewel de wolf een voorouder is van de hond en ze dus verre familie zijn, zijn het inmiddels echt twee aparte soorten. Net als de leeuw en de kat. Ze kunnen niet met elkaar paren, er komen geen nakomelingen en dus zijn het twee aparte soorten.
Groot toont een foto van een paard en een ezel. Op het eerste gezicht duidelijk verschillende soorten. Toch kunnen ze paren en dan komt er een muilezel of muildier. Maar omdat deze nakomelingen niet vruchtbaar zijn en dus geen nakomelingen kunnen krijgen, zijn paard en ezel toch niet dezelfde soort.
Dan een heleboel foto's van eenden, ze zien er totaal verschillend uit. Het publiek twijfelt. Is dit dezelfde soort? Groot geeft het verlossende antwoord. De eenden kunnen paren en vruchtbare nakomelingen krijgen, maar ze doen het niet! Dieren die niet met elkaar willen paren, zijn ook aparte soorten. Dus al die verschillende eenden van de foto's zijn ook echt verschillende soorten.
130 duizend soorten motten
Op de laatste foto zien we tientallen nachtvlinders. Dit lijkt een makkelijke vraag: de motten zien er allemaal bijna precies hetzelfde uit. En tóch zijn ze niet dezelfde soort vertelt Groot. Er zijn zelfs 130 duizend verschillende mottensoorten. Omdat ze vooral 's nachts leven is uiterlijk niet zo belangrijk. Ze onderscheiden zich met geuren. Elke mot heeft zijn eigen geur. Daar doet Groot onderzoek aan. 'Ik boots de geuren van motten na in het laboratorium. De geur van de ene mottensoort stop ik in het ene valletje en die van de andere mottensoort in het andere valletje. De vallen hang ik op in het veld. En na verloop van tijd zit de ene val vol met mannetjes van de ene soort en de ander met mannetjes van de andere soort. Soorten onderscheiden zich dus niet alleen met kleur, maar ook met geur.'
Einde van de quiz, applaus voor iedereen! Groot vat het allemaal nog even samen: dieren van één soort kunnen en willen paren met elkaar én krijgen vruchtbare nakomelingen. Als dat niet zo is dan zijn het aparte soorten.
Lekker!
Nu tijd voor de hoofdvraag: komen er nog diersoorten bij? Ja! Verklapt Groot enthousiast. Voor een soort zijn drie dingen heel belangrijk: eten, voortplanten en zorgen dat je niet gegeten wordt. Om dat te illustreren heeft ze een volgend experiment bedacht. Het publiek wordt verdeeld in twee groepen. De ene groep mag naast het zwarte kleed gaan staan waarop heel veel kokers liggen: zwarte en witte. Ze krijgen de opdracht zo snel mogelijk een koker te pakken. Drie, twee, een, de kinderen bukken, pakken een koker en kijken er in. Negen kinderen hebben een witte koker gepakt en drie kinderen een zwarte. 'Hee', roept een jongen terwijl hij zijn zwarte koker opent, 'lekker!'.
Dan is het tijd voor de tweede groep om het experiment uit te voeren. Nu is het precies omgedraaid: negen kinderen hebben een zwarte koker gepakt, 3 kinderen een witte. Wat is er aan de hand? Groot legt het uit. In eerste instantie vielen de witte kokers meer op op het zwarte kleed en pakten de meeste kinderen een witte koker. Toen bleek dat in de zwarte kokers iets lekkers zat, leerde de tweede groep dat heel snel. Daarom pakten veel meer kinderen in de tweede ronde de zwarte kokers, ook al vielen deze minder op.
Camouflage
Zo gaat het ook in de natuur, daar is leren heel belangrijk. Groot laat foto's zien van twee vlinders, het is dezelfde soort maar de een is zwart en de ander wit. De ene valt veel minder op dan de ander op de donkere ondergrond. Goede camouflage is belangrijk, als je minder opvalt word je minder snel opgegeten. Ook op de andere foto's blijken dieren verstopt: een uil, een wandelende tak, konijntjes, een octopus, een zeeslak, een gekko, een kameleon. De dieren hebben zich aangepast aan hun omgeving. En dat is wat ook bij mensen is gebeurd. Op een wereldkaart zien we dat de donkerste mensen vooral van rond de evenaar komen en de witste mensen van hoog in het noorden. Een donkere huid beschermt beter tegen zon, je raakt niet zo snel verbrand. Maar in het noorden is maar weinig zon. Dus hebben mensen die daar woonden een lichtere huid gekregen, zodat ze nog wel een beetje vitamine D aanmaken. Ook mensen passen zich dus ook aan hun omgeving.
Aantrekkelijk
Camouflagekleuren zijn misschien slim om niet opgegeten te worden, maar voor het aantrekken van een partner is een opvallend uiterlijk vaak juist een voordeel. Dat is wel te zien op de foto's van prachtige dieren, de meest uiteenlopende fel gekleurde vogels en vissen. Vaak zijn het de mannetjes die zo mooi zijn om de vrouwtjes te versieren. 'Bij de mensen is dat juist andersom' merkt een jongen op.
Groot vat het nog een keer samen: eten, niet gegeten worden en nakomelingen krijgen. Dat zijn de ingrediënten van evolutie. Evolutie is verandering in de tijd, of preciezer: van de ene op de andere generatie. Het meest aantrekkelijke dier trekt de meeste partners aan en krijgt de meeste nakomelingen. En zo krijg je soorten met steeds mooiere kleuren, grotere geweien, langere staarten of aantrekkelijkere geuren.
Wat vindt het publiek eigenlijk aantrekkelijk? De kinderen sommen op: mooi haar, mooie ogen, of iemand grappig is, mooie kleren. 'Zou geur ook belangrijk zijn?' vraagt Groot. Dat gaan we onderzoeken! Een meisje krijgt een blinddoek voor. Vijf volwassenen staan op een rijtje met hun hand uitgestrekt. Het meisje ruikt aan de handen. Lukt het haar haar vader uit het rijtje te kiezen. Na een rondje ruiken is er twijfel. Nog een rondje, en dan: ja, ze kiest haar vader! Applaus uit de zaal. 'Heel lang werd gedacht dat wij mensen niet goed kunnen ruiken', aldus Groot. 'Maar we zijn juist heel goede ruikers. Een geur roept bijvoorbeeld meteen een herinnering op. Geuren zijn ontzettend belangrijk.'
Kroeshaar
Hoe krijgen dieren en mensen nu al die verschillende eigenschappen? Het heeft iets met DNA te maken, weet een kind. En inderdaad. Je erft je eigenschappen van je ouders. Hebben zij bruine ogen, grote kans dat jij dat ook hebt. Heb je kroeshaar, dan een van je ouders ook. Maar soms gebeurt er iets in je DNA, een mutatie, een verandering. Bijvoorbeeld bij albino's, die hebben een kleine variatie in hun DNA, waardoor ze heel wit haar en lichte ogen hebben. Groot laat een foto zien van een hele behaarde man, ook zo'n mutatie. 'Foutje is niet het goede woord', legt ze uit. Het is een willekeurige verandering. Deze meneer is misschien niet zo aantrekkelijk. Maar het kan handig zijn. Mocht het heel koud worden, dan is deze man in het voordeel.'
Dit soort willekeurige veranderingen spelen een belangrijke rol in evolutie, legt Groot uit. Stel je hebt heel veel rupsen van dezelfde soort. Ze eten alleen maar kool. Toch zijn ze allemaal net een beetje anders. Er zijn een paar rupsen van de soort die ook boontjes lusten. Stel dat plots alle kool op is, dan zijn de rupsen die ook boontjes lusten in het voordeel. En als de rupsen zich verder ontwikkelen en de boontjes lekkerder vinden en niet meer op de koolplant leven, dan heb je ineens twee verschillende soorten. Zo kan evolutie ineens heel snel gaan, zomaar in een paar generaties.
Dat doet denken aan het cafetaria-experiment. Hoe zou het met onze rupsen gaan? De kinderen rennen naar voren. Het blijkt dat de ene rupsensoort, de koolwitjes, alleen van de kool hebben gegeten. En de andere rupsensoort, de kooluilen, zowel van de kool als van de boon. Het klopt helemaal, experiment geslaagd: verschillende dieren eten verschillende planten.
Snavel of mond
Hoe zit het met het doorgeven van die eigenschappen? Dat gebeurt in je DNA, een code die bestaat uit 4 letters: GTAC. Bacteriën, schimmels, planten, dieren, al het leven is beschreven door slechts deze vier letters. Het bepaalt of je schubben hebt of haar, poten of vinnen, een snavel of een mond. En ook wat de kleur is van je haar. Het grappige is dat je haarkleur in hetzelfde stukje van het DNA is beschreven, of je nu een paard een muis of een mens bent. Als je rood haar hebt, zit er net op die ene plek in die enorme lange reeks een G, heb je wit haar dan zit er een A. Zo hebben wetenschappers ook ontdekt dat -hoewel ze al lang zijn uitgestorven -er vroeger witte en roodharige mammoeten rondliepen.
Veranderen mensen nog steeds? Tijd voor een proef. Alle mensen krijgen een wit papiertje. Tegelijk moeten ze het in hun mond stoppen. Bah! Roept de helft van het publiek. De anderen proeven niks. Dat is weer een voorbeeld van iets wat genetisch bepaald is: smaak voor deze bittere stof. De mensen die niks proefden hebben een Ctje op de plek waar de anderen een Ttje hebben staan. 'En stel nu dat alle mensen die bitter proefden alleen nog met elkaar paren, dan krijg je na verloop van tijd een nieuwe soort', zegt Groot vrolijk.
Wil je ook een keer naar een Kinderlezing?
Kijk voor meer informatie over de Kinderlezingen op de website van NEMO.